Geschiedenis van Vlaanderen

Uit Wikikids
Versie door AjejeBot (overleg | bijdragen) op 9 okt 2021 om 18:49 (replaced: |thumb| → |miniatuur| (2))
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Dit artikel geeft een overzichtje van de geschiedenis van Vlaanderen.

Vroegere tijd

De geschiedenis van Vlaanderen begint wanneer voor het eerst een graaf van Vlaanderen wordt vermeld, in 863.

Een standbeeld van Karel de Grote.

Voorgeschiedenis

Keizer Karel de Grote stierf in 814, na een regeringsperiode van ruim 46 jaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Die liet drie zonen na Lodewijk de Duitser, Karel de Kale en Lotharius. Na de dood van hun vader in 840 begonnen zij een bittere strijd om de macht. In 843 ondertekenden ze het Verdrag van verdun, waarbij het keizerrijk in drie delen werd gesplitst: West-Francia, Oost-Francia en het Middenrijk. West- en Oost-Francia knabbelden voortdurend grondgebied weg van het Middenrijk dat het in 880 helemaal veroverd was. Vanaf dat moment was continentaal West-Europa opgedeeld in twee grote gebieden. In het westelijke deel regeerde de Franse koning, in het oostelijke deel de Duitse keizer.

De grens tussen beide rijken werd in wat nu Vlaanderen is gevormd door de Schelde. Met de overeenkomst tussen de drie boers werd de basis gelegd voor een eeuwenlange tegenstelling en vijandschap tussen Frankrijk en het Duitse Rijk (tegenwoordig Duitsland).

De tijd van de Vikingen

De Noormannen verschenen voor het eerst voor de Vlaamse kust rond 820, maar zij werden toen teruggeslagen. Vanaf 834 echter was er geen houden meer aan. Met hun platboomde snelle boten, drakkars of snekken genoemd voeren ze de Schelde, de Maas en de Rijn op. De Vikingen hebben ook verschillende keren Dorestad geplunderd

Middeleeuwen

De maatschappij was tijdens de Middeleeuwen heel strikt georganiseerd. Op de laagste sociale sport stonden de lijfeigenen of laten. Zij waren verbonden met de grond waarop zij geboren waren en werkten in diens van de heer, die de grond bezat. Een stuk van deze grond hield de heer voor zichzelf, andere stukken gaf hij in pacht aan de boeren, die in ruil hiervoor een deel van de landbouwopbrengsten aan de heer moesten afstaan.

Vlaanderen in de middeleeuwen

Op de eigen grond van de heer moesten lijfeigenen karweien verrichten en voor het gebruik van de molen of de bakoven van de heer moest worden betaald. Voor de rest hadden de heren weinig om handen. Hun favoriete bezigheden waren oorlog voeren met de naburige heren, steekspelen of toernooien organiseren en op jacht gaan. Onder invloed van de kerk ontstond ridderschap dat hooggestemde idealen nastreefde: de verdediging van het geloof, de bescherming van de armen en zwakken, en onvoorwaardelijke trouw aan God en de koning en de hoofse dienst aan de vrouwen.

Naast het feodale systeem en los daarvan, ontwikkelden zich de steden. Ze werden gesticht bij de samenloop of de monding van rivieren of langs handelswegen. Soms bestonden ze al van in de Romeinse tijd zoals Tongeren. Andere steden kwamen in de tijd van Karolingers tot stand zoals, Gent gelegen bij de samenloop van de Schelde en de Leie. In de steden vestigden zich kooplui en ambachtslieden. Zij waren vrije poorters niet onderworpen aan het gezag van de heer. Door de groei van de handel en de economische bedrijvigheid werden de steden steeds groter, machtiger en rijker. Wanneer een heer of vorst in geldnood zat en daarvoor aanklopte bij de steden, dwongen deze in ruil voor geld bepaalde rechten af, die vrijheden werden genoemd. De vrijheden werden schriftelijk vastgelegd in keuren of charters die in het belfort werden bewaard. Op die manier groeiden de steden in de loop van de tijd langzaam uit tot zelfstandige eenheden een soort republiekjes met een groot zelfbewustzijn en trots. In het graafschap Vlaanderen zouden de drie grootste steden, Brugge, Gent en Ieper, in de loop van de eeuwen glorievol en vaak roerig en bloederig geschiedenis schrijven.

De macht in de steden was in handen van de patriciërs, een gesloten kaste van rijke kooplui die de stad bestuurde en haar beleid bepaalde. Van vader op zoon bleef het gezag in de steden in handen van een beperkt aantal vooraanstaande families. Die waakten er zorgvuldig over geen anderen tot hun groep toe te laten. Wie geen patriciër was behoorde tot het ghemeyn of gemeenschap dat bestond uit ambachtslui en handwerkers. Zij waren verenigd in ambachten of gilden, al naargelang van hun beroep. Zo was er het weversgilde, het volders gilde, het beenhoudersgilde enzovoort. Deze gilden waren op hun beurt streng georganiseerd. Vóór iemand kon toetreden moest hij met succes een proeftijd doorlopen en daarna pas volgde de aanvaarding en de toestemming om een bepaald ambacht uit te oefenen. Het gemeen was een rumoerig en vaak opstandig volkje en door de omstandigheden bijna gedoemd om voortdurend in opstand om betere werkvoorwaarden of een hoger loon af te dwingen.

In de geschiedenis van de steden hebben de wevers steeds de meest vooraanstaande rol gespeeld. De lakennijverheid was de kurk waarop de economie van de Vlaamse steden in de Middeleeuwen dreef. Voor het spinnen, weven en verven van wol was Vlaanderen aangewezen op de invoer van wol uit Engeland. Dat simpele economische gegeven zou tijdens de Middeleeuwen in aanzienlijke mate de houding en de politiek van Vlaanderen op Europees vlak bepalen. Wie ooit in Gent tussen het belfort en de kathedraal heeft gestaan, wéét dat de Middeleeuwen niet duister waren zoals vroeger soms werd aangenomen. Het belfort is een symbool van stedelijke vrijheid en rijkdom. Daar werden de charters, de van de vorst afgedwongen rechten bewaard. Het belfort torent rank en trots boven de stad uit. Hier kan de klok van de vrijheid worden geluid. Recht tegenover het belfort staat de Sint-Baafskathedraal, een gedicht van licht, stervend naar het oneindige, grijpend aan de wolken, reikend naar de zon. Tijdens de Middeleeuwen bereikte de gotiek haar hoogtepunt. Ontstaan in Frankrijk, werd de stijl in Vlaanderen gretig overgenomen. De sobere Romaanse manier van bouwen met beide voeten op de grond, ingetogen maar stevig, werd verlaten voor zwieriger stijl die niet rank en hoog genoegd kon zijn.

Het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant en in mindere mate het prinsbisdom Luik kunnen las de hoekstenen worden beschouwd van het land dat wij nu Vlaanderen noemen. Vlaanderen als naam voor de provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant is een vrij recent begrip. Wanneer we verder in deze tekst over Vlaanderen spreken, wordt daarmee bijna altijd het oude graafschap Vlaanderen bedoeld, het gebied tussen de Schelde en de Noordzee. Het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant hebben elk een heel eigen ontwikkeling naar zelfstandigheid doorgemaakt. Vlaanderen als leen van de Franse koning, Brabant als vazalstaat van de Duitse keizer. Op het einde van de 9de eeuw zag het Vlaanderen zoals we dat nu kennen, eruit als een bonte lappendeken van talloze lenen. Ten weste van de Schelde behoorde het gebied tot West-Francië onder leiding van de Franse koning, ten oosten van de Schelde viel het onder Oost-Francië of beter bekend het Heilig Roomse Rijk, met aan het hoofd de Duitse keizer. Vlaanderen wordt als graafschap voor het eerste vermeld in het jaar 863 als 'pagus Flandrensis, dat Vlaamse gouw betekent. Het bestond uit een klein leengoed in de omgeving van Brugge. De eerste bekende graaf van Vlaanderen die de pagus Flandrensis in leen kreeg van de Franse koning was Boudewijn I. Deze Boudewijn moet geen gemakkelijke jongen geweest zijn. Hij werd verliefd op de dochter van de Franse koning Karel de Kale. Toen deze affaire de aanstaande schoonvader niet bleek te bevallen, werd Judith, zo heette de prinses, prompt door Boudewijn geschaakt. Na enig dreigen over en weer een persoonlijke tussenkomst van de paus, haalde Boudewijn ten slotte zijn slag thuis. Meer nog door zijn relatie met de Franse koning kon hij zijn gebied aanzienlijk uitbreiden. Zo kreeg hij onder meer Gent en Waas in bezit. Boudewijn I zette hiermee meteen de toon. Hij zou worden opgevolgd door een reeks graven die door huwelijk, erfenis en oorlog hun gebied voortdurend vergrootten en zich steeds onafhankelijker opstelden tegenover hun leenheer, de Franse koning.

Boudewijn IV was de eerste graaf van Vlaanderen die erin slaagde om leenman te worden van de Duitse keizer. Hij wilde zijn gebied uitbreiden tot de natuurlijke grenzen in het noorden en het oosten. Hij voegde een aantal keizerlijke gebieden ten westen van de Schelde aan het graafschap toe: het eiland Walcheren en de zogenaamde vier ambachten: Assenede, Boekhoute, Axel en Hulst. Ten oosten van de Schelde verwierf hij het land van Aalst, dat eveneens keizerlijk gebied was. Deze graaf presteerde het dus om twee leenheren te dienen, al moet dat met een grote korrel zout genomen worden. Boudewijn IV was een zeer zelfbewuste graaf, die zichzelf beschouwde als de gelijke van de koning van Frankrijk. Voortaan zou het graafschap Vlaanderen bestaan uit Kroon-Vlaanderen, Frans gebied, en Rijks-Vlaanderen, Duits gebied. Met Boudewijn V trad een erg machtige graaf naar voren. Hij wist niet alleen het respect af te dwingen van keizer Hendrik III, maar hij was tegelijk voogd van de Franse koning Filips I. Deze graaf voerde een weloverwogen huwelijkspolitiek en plaatste zijn drie kinderen als pionnen op het Europese politieke schaakbord. Zo trouwde zijn oudste zoon Boudewijn met gravin Richildis van Henegouwen en huwelijkte hij zijn dochter Mathilde uit aan Willem de Veroveraar, de hertog van Normandië die in 1066 Engeland inpalmde. Zijn tweede zoon, Robrecht, wist hij te koppelen aan de weduwe van graaf Floris van Holland. Daarom werd deze Robrecht voortaan Robrecht de Fries genoemd. Na de dood van Boudewijn V, in 1067 volgde zijn zoon Boudewijn VI hem op. Hij was graaf van Vlaanderen en van Henegouwen . Toen hij in 1070 stierf, werd hij opgevolgd door zijn broer, Robrecht de Fries, die prompt de troepen van Richildis versloeg en zich meester maakte van de erfenis van zijn schoonzus. Robrecht de Fries riep Brugge uit tot de nieuwe hoofdstad van zijn graafschap. Dat zou mee de start worden van de economische bloeitijd van Brugge. Hoe eigengereid de Vlaamse graven zich gedroegen tegenover hun leenheer, de Franse koning, blijkt uit de slag bij Kassel in 1071. Arnold III, de rechtmatige graaf van Henegouwen, was hulp gaan vragen in Parijs. Hij werd, samen met de troepen van de Franse koning Filips I, bij Kassel door Robrecht de Fries in de pan gehakt. Robrecht de Fries volgde een duidelijk anti-Franse en anti-feodale koers. Dat deden zijn opvolgers, Boudewijn VI en VII, zeker niet. Maar de neef van Boudewijn VII, graaf Karel de Goede, nam de draad van Robrecht de Fries weer op. Na de dood van Karel de Goede kwamen de graven uit het geslacht Van de Elzas aan de macht. Zij zouden het graafschap Vlaanderen met snelle opgang bezorgen ten nadele van Frankrijk. De ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen kreeg zijn beslag in de 10de en de 11de eeuw. Dat was alleen mogelijk omdat de Vlaamse graven zich konden afzetten tegen zwakke Franse koningen die vrijwel machteloos stonden tegenover het groeiende Vlaamse zelfbewustzijn. Aan de overkant van de Schelde, in het oude Neder-Lotharingen, kregen de Lotharingse edelen af te rekenen met Duitse keizers die aanzienlijk steviger in hun schoenen stonden.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Geschiedenis_van_Vlaanderen&oldid=687989"