Werkwoord
Versie door Gerarddummer (overleg | bijdragen) op 24 jan 2012 om 22:19
|
|
Een werkwoord geeft een handeling, gebeurtenis of toestand aan in een zin. Of helpt die uit te drukken.
Voorbeelden van handelingen
Ik loop naar school. (lopen is in deze zin het werkwoord en geeft de handeling lopen aan) Ik zaag een plank door midden. (zaag is in deze zin het werkwoord en geeft de handeling zagen aan).
Voorbeelden van gebeurtenis
...
De 3 belangrijkste tijden zijn: Tegenwoordige Tijd (t.t.), Verleden Tijd (v.t.) en Voltooide Tijd.
Hier zie je een paar regels en feiten:
- De ik-vorm is de stam
Voorbeeld:
- Tegenwoordige tijd:
- Ik loop: de ik-vorm van lopen is loop, dus loop is de stam
- Jij loopT
- Hij loopT
- Wij lopen
- Jullie lopen
- Zij lopen
- Verleden tijd:
- Ik liep
- Jij liep
- Hij liep
- Wij liepen
- Jullie liepen
- Zij liepen
- Voltooide Tijd:
- Ik heb gelopen
- Jij hebt gelopen
- Hij heeft gelopen
- Wij hebben gelopen
- Jullie hebben gelopen
- Zij hebben gelopen
Alleen bij de laatste is het werkwoord altijd hetzelfde.