Geschiedenis van Vlaanderen
|
|
Dit artikel gaat over de geschiedenis van Vlaanderen.
Vroegere tijd
De geschiedenis van Vlaanderen begint wanneer voor het eerst een graaf van Vlaanderen wordt vermeld, in 863.
Franken
In 1942 werd in het huidige Luik een man geboren die later zou heersen over grote delen van het voormalige West-Romeinse Rijk. Ze noemden hem Karel en hij behoorde tot het volk van de Franken. Die waren lang daarvoor uit het oosten gekomen en hadden samen met andere 'barbaarse' stammen, het West-Romeinse Rijk ten val gebracht in 476. Deze Karel zou later Karel I, de Grote genoemd worden. Karel werd koning van de Franken in 768 en erfde een rijk dat zijn voorgangers gestadig hadden uitgebouwd. Op kerstdag van het jaar 800 werd hij door paus Leo III in Rome tot keizer gekroond. Het keizerrijk van Karel de Grote strekte zich uit over grote delen van het huidige West-Europa. Zijn hele leven lang zou Karel de Grote oorlog voeren om zijn rijk uit te breiden en te beschermen. Zo'n vijfenvijftig militaire expedities ondernam hij. Zijn legers vochten in Italië om te bezittingen van de paus te beschermen. Aan de grens met Spanje waar de moslims een constante bedreiging vormden en in de Duitse gebieden, tegen de opstandige Saksen.
Karel de Grote was een krachtige persoonlijkheid, een begaafd staatsman en organisator een ervaren militair en een fanatiek christen. Op bestuurlijk vlak koos Karel de Grote voor decentralisatie. Hij deelde zijn rijk op in afzonderlijke gouwen en graafschappen. Aan het hoofd van elke gouw stond een graaf. Bij aanvaarden van hun taak moesten deze graven hem trouw zweren en erkennen als hun opperste heer. Karel de Grote vaardige wetten uit die van kracht waren voor het hele grondgebied. Bovendien werd zijn reusachtig rijk onophoudelijk doorkruist door een soort reizende ambtenaren die gezonden waren door de heer ook wel zendgraven genoemd. Zij waren de ogen en oren van de keizer die bleef op deze manier uitstekend op de hoogte van wat er tot in de verste uithoeken van zijn rijk gebeurde. Deze staatsvorm was goed doordacht. Elk volk kon in een aparte gouw zijn eigenheid bewaren, terwijl alle gouwen samen onderworpen waren aan de wetten van de keizer.
De basis waarop het rijk van Karel de Grote rustte was het christelijke geloof. De paus van Rome bezat de geestelijke macht: hij was bevoegd voor geloofszaken en de organisatie van de kerk. De keizer, die door de paus was gekroond had de wereldlijke macht. Hij stond in voor de inrichting en verdediging van zijn rijk. Binnen dit uitgekiende systeem speelden kloosters en Abdijen een sleutelrol. Zij waren de bewaarders van alle menselijke kennis en wetenschap. Ze stonden ook in ziekenzorg en onderricht. Karel de Grote zelf kon lezen noch schrijven, maar hij vond onderwijs erg belangrijk.