Defensienoodverordeningen

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Defensienoodverordeningen (Engels: Defence Emergency Regulations) waren verordeningen in het mandaatgebied Palestina. Het Britse bestuur voerde de noodverordeningen in tijdens de Arabisch-Palestijnse opstand. De opstand begon als een staking van arbeiders die sjeik Izz ad-Din al-Qassam volgden. Die sjeik was in een vuurgevecht door Britse soldaten gedood. De staking leidde uiteindelijk tot de Arabisch-Palestijnse opstand, waarbij de Palestijnse Arabieren in opstand kwamen tegen het Britse bewind en de Joodse immigratie naar Palestina.

In 1937 werden de noodverordeningen ingevoerd door de Britse regering. Volgens de regering was dat nodig om de orde te bewaren in Palestina, om rellen, opstanden en muiterijen neer te slaan en noodzakelijke goederen veilig te stellen. De verordening werd met name gebruikt vanwege de eerste twee redenen. Met de verordeningen kreeg de Hoge Commissaris van Palestina (toen de hoogste bestuurder in het mandaatgebied) erg veel bevoegdheden. Zo konden mensen worden opgepakt en zonder een rechtszaak worden veroordeeld door een militaire rechtbank. Deze rechtbanken werden niet voorgezeten door echte rechters, maar door officieren die door de Hoge Commissaris konden worden aangewezen. Die officieren konden zelf bepalen of iemand het mandaatgebied uit moest. Ook konden ze ver gaan met censuur, mochten ze normale rechtbanken sluiten, konden ze huizen in bezit nemen, winkels en bedrijven sluiten en een avondklok instellen.

Praktijk

De verordeningen werden zowel tegen Palestijnse Arabieren als de militante zionistische organisatie Irgoen gebruikt. De Palestijnse Arbabieren waren echter met name het doelwit. Tijdens de opstand vonden er ook aanvallen plaats op Joden in Palestina. Als een reactie hierop gingen de Britten informeel samenwerken met Hagana (een zionistische organisatie die de Joodse nederzettingen verdedigde). Samen vormden ze een politie bij de Joodse nederzettingen in Palestina. Ook werd er een legermacht gevormd. Bij vruchtbare grond werden kibboetsiem opgericht. Deze landbouwnederzettingen werden dan bewoond door Joden. Zo zijn er 53 kibboetsiem ontstaan.

Naast de Britse soldaten en Haganaleden waren er ook twee militante organiaties actief: Lechi en Irgoen. Zij pleegden aanslagen op een bus met daarin Palestijnse Arabieren en op de markten van Haifa, Jaffa en Jeruzalem. Het bekendste voorbeeld van zo'n aanslag is het Bloedbad van Deir Yassin. Hierbij trokken Lechi- en Irgoenleden het Arabisch-Palestijnse dorp Deir Yassin binnen en vermoorden zij honderd dorpelingen. Hoewel Hagana eigenlijk alleen de Joodse dorpen moest verdedigen, bleek later dat Haganaleden ook hadden geholpen bij de aanslag.

Een van de Arabische leiders, Amin al-Hoesseini, zocht contact met nazi-Duitsland. De Arabieren hadden namelijk geld nodig om te opstand vol te kunnen houden. Op 18 juni 1939 ontving Wilhelm Canaris, het hoofd van de Abwehr (Duitse inlichtingendienst), een dankbrief van al-Hoesseini voor het geld dat ze hadden gekregen.

Nachtbrigade

Britten straffen.jpg

In september 1936 werd Orde Wingate gestuurd naar Palestina om inlichtingen te verzamelen voor het Britse leger. Wingate was zelf een overtuigd zionist en verbleef in de kibboets Ein Harod. Wingate moedigde de bewoners van de Joodse nederzettingen om te strijden tegen de Palestijnse Arabieren. Hiertoe besloot hij leden van Hagana te trainen en de organisatie te moderniseren door hen guerrillatactieken aan te leren. Britse soldaten vormden samen met Haganaleden de nachtbrigade. Deze nachtbrigade trok gebieden binnen waar Palestijnen woonden om er een fort eromheen te bouwen. Ook voerden ze zogeheten strafexpedities uit, waarbij dorpen van Palestijnse Arabieren werden binnengetrokken. Als een Palestijnse Arabier door de brigade werd verdacht van geweldpleging, werd zijn eigendom (volgens de Defensienoodverordeningen) in bezit genomen of vernietigd. De Britse regering floot Wingate uiteindelijk terug, omdat hij niet naar Palestina was gestuurd om te helpen bij de oprichting van een Joodste staat.

Een ander gevolg van de Defensienoodverordeningen was de sloop van het Arabisch-Palestijnse dorp Beit Masir onder leiding van de Haganabrigade van Yitzhak Rabin. Hiervoor wordt aan Palestijnse zijde de term 'collectieve bestraffing' gebruikt: een vorm van bestraffing waarbij een heel dorp werd gestraft voor de daad van een van de bewoners. Deze term wordt tegenwoordig nog steeds gebruikt voor de inbeslagname of vernietiging van Palestijns eigendom.

Tegenwoordig

Zie Israël en apartheid voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Op 12 mei 1948 beëindigde het Britse bestuur de Defensienoodverordeningen. Toen de staat Israël datzelfde jaar nog werd gesticht, werden een aantal van de verordeningen onderdeel van de Israëlische Recht-en-Administratieverordening van 1948 (tegenwoordig onderdeel van het gewone Israëlische wetboek). De beperkingen op Joodse immigratie werden opgeheven, maar de bevoegdheden tot censuur, deportatie en onteigening bleven bestaan. Na de moord op de Zweedse diplomaat Folke Bernadotte door Lechi, werden er 200 Lechileden gearresteerd en onder meer veroordeeld met bepalingen uit de verordening. Sindsdien zijn de bepalingen hoofdzakelijk toegepast op Palestijnse Arabieren. Tussen 1950 en 1966 stonden Arabieren in Israël onder een militair bewind, waarbij de eerdergenoemde verregaande bevoegdheden golden en er 'collectieve bestraffing' plaatsvond. In 2001 werden de verordeningen opgenomen in het Israëlische wetboek. De oorspronkelijke verordeningen werden in 2006 door de Knesset (het Israëlische parlement) beëindigd.

Het verschil tussen de oude verordening en de bepaling in het wetboek is dat de nieuwe bepaling uit 2001 niet vanzelf van kracht blijft. De Knesset moet elk jaar beslissen of het de bepaling elk jaar wil hernieuwen. Dit heeft het tot nu toe telkens gedaan. De bepaling wordt tegenwoordig vooral toegepast in de Westelijke Jordaanoever, waar de Israëlische nederzettingen zijn.

In het internationaal humanitair recht (IHR of het oorlogsrecht) is collectieve bestraffing een misdaad. Mensen horen alleen voor hun eigen daden bestraft of veroordeeld te worden. Dat principe wordt ook genoemd in artikel 50 van het Verdrag van Den Haag van 1899. Dit verdrag werd bevestigd met het Verdrag van Genève uit 1929 naar aanleiding van de executie van volledige Belgische dorpen door de Duitsers voor verzetsactiviteiten. In het Derde en Vierde Verdrag van Genève hervormde dit tot het recht op een eerlijk proces. De twee Aanvullende Protocollen van 1977 bij de Verdragen van 1949 vermelden het verbod op collectieve bestraffing. Dit werd gedaan om op papier te zetten dat iemand niet bestraft mag worden voor dingen die die persoon niet zelf heeft gedaan.

Volgens mensenrechtenorganisaties en onder andere nieuwsorganisatie Al Jazeera vindt er nog geregeld 'collectieve bestraffing' plaats op de Westelijke Jordaanoever. Zij melden dat Isräel zo het internationale recht schendt. Voorbeelden van deze bestraffing zijn de sloop van woningen van de familie van vermeende terroristen. Hiermee straft Israël de vermeende terrorist niet, maar is er sprake van 'collectieve bestraffing' van diens familie. Ook het bombarderen van veelal burgerdoelen (plekken waar burgers wonen) in de Gazastrook worden gezien als een vorm van collectieve bestraffing. Deze bombardementen worden vaak uitgevoerd als er iemand uit de Gazastrook in Israël een aanslag pleegt. Als het dorp bekend is waar een dader van een aanslag vandaan komt, gaat men daar de bewoners het leven erg moeilijk maken en vallen er daarbij vaak doden.

Het Israëlisch Hooggerechtshof zegt dat er geen sprake is van bestraffing. Volgens het Hof is het doel om toekomstige daders af te schrikken. Het Hooggerechtshof besteedt in zijn arresten geen aandacht aan de andere slachtoffers (mensen die geen dader zijn van een aanslag) die hierbij vallen.

Bronvermelding

  • Al Jazeera (2015). Collective punishment. Al Jazeera Interactive: Palestine Remix. [1]
  • Amnesty International (2016). Focus: Vier maanden van onrust, geweld, standrechtelijke executies en collectieve bestraffing: De meeste slachtoffers zijn (alweer) onschuldige burgers. Amnesty International België. [2]
  • Burns, J. (2015). What I saw in Issawiya was the collective punishment of thousands of people. Amnesty International. [3]
  • Bracha, B. (1945). Restriction of personal freedom without due process of law according to the Defence (Emergency) Regulations, 1945. Israel Yearbook on Human Rights, pp. 296–323.
  • Dowty, A. (1998). The Jewish State: A Century Later. Verenigde Staten, Californië, Berkeley: University of California Press (ISBN: 9-780-5202-0941-1). [4]
  • Pappé, I. (2007). The Ethnic Cleansing of Palestine. Verenigd Koninkrijk, Londen: Oneworld Publications Limited (ISBN: 9-781–7807-4056–0). [5]
  • Peys, M. (2015). Collectieve bestraffing. Rode Kruis Vlaanderen. [6]
  • Recht-en-Administratieverordening (1948). [7]
  • Yaniv, A. (1993). National Security and Democracy in Israel. Verenigde Staten, Colorado, Boulder: Lynne Rienner Publishers, p. 175 (ISBN: 1-55587-394-4).
Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Defensienoodverordeningen&oldid=850581"