Industriële revolutie

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De industriële revolutie begint na de uitvinding van de stoommachine. Door de industriële revolutie veranderde de manier waarop spullen werden gemaakt. Eerst werden spullen (zoals kleding) met de hand gemaakt. Door de industriële revolutie konden de spullen met machines gemaakt worden. Machines konden veel sneller de spullen maken. Hierdoor werden de spullen ook goedkoper en konden meer mensen het kopen. De industriële revolutie begon in de achttiende eeuw in Groot-Brittannië. Het werk in de textiel veranderde. Het weven gebeurde niet meer met de hand maar met een machine.

Stoommachines

De stoommachine is een belangrijke uitvinding. Daarvoor werd de waterkracht het meest gebruikt. In 1769 introduceerde James Watt in Engeland de eerste goed werkende stoommachine. Hij kon worden gebruikt om spin- en weefmachines aan te drijven. Het zorgde ervoor dat de machines in de fabrieken werkten. Maar ook in molens, mijnen en stoomtreinen. Daardoor raakten heel veel mensen hun baan kwijt. De eigenaar / baas van een fabriek had liever een machine dan een werknemer, want die werknemer kon ziek worden of minder hard werken. Een machine kon ook achter elkaar doorwerken heeft geen pauzes nodig behalve voor het onderhoud. Er ontstond dus een zeer grote werkeloosheid. de werking van een stoommachine zie je op het plaatje.

Steden

Door de industriële revolutie groeiden de steden. Er was minder werk op het platteland. Kleine bedrijfjes op het platteland konden niet meer op tegen de grote bedrijven in de stad. De fabrieken werden bij de steden gebouwd. Steeds meer mensen verhuisden daarom naar de stad.

Kinderarbeid

De lonen van de mensen die werkten in de fabrieken was niet hoog. Daarom moesten behalve mannen ook vrouwen en kinderen werken in de fabrieken. Alleen dan konden ze iets meer geld verdienen. Mannen verdienden voor 16 uur per dag werken, 1 gulden. Dat was niet genoeg om een heel gezin te onderhouden.Dat was ook de reden waarom vrouwen en kinderen moesten werken. Kinderen konden hierdoor niet of nauwelijks naar school gaan. De vrouwen en de kinderen kregen ook een veel lagere loon dan de mannen daarom werden ze veel sneller aangenomen

Mijnen

In een mijn vind je steenkool of bruinkool. Steenkool is een brandstof. Je kunt een kachel op kolen laten branden. Steenkool wordt ook gebruikt om machines te laten werken. In Nederland vond je mijnen in Zuid-Limburg. Al vanaf 1100 zijn er in Limburg mijnen. Dit begon in het Wormdal. Eerst waren de mijnen open. Dat betekent dat er in de open lucht werd gegraven. Vanaf de veertiende eeuw moest de steenkool vanaf een diepere laag worden opgegraven. Die kon je alleen bereiken als je eerst tunnels had gegraven. De kolen werden uit de mijn gehaald door het samen met het grondwater te laten vervoeren. Na 1550 werd ook onder het grondwaterniveau gegraven en moesten pompen worden gebruikt om de kolen boven te halen. Dit waren eerst handpompen en daarna waterpompen. Daarna werden stoommachines gebruikt om het water uit de mijn te pompen.

In Nederland zijn op de volgende plekken kolenmijnen geweest:

  • Brunssum, Staatsmijn Hendrik;
  • Eygelshoven - Gemeente Kerkrade, particuliere mijnen Laura en Julia;
  • Geleen, Staatsmijn Maurits
  • Heerlen - Centrum, particuliere mijn Oranje-Nassau I.
  • Heerlen - Heksenberg, particuliere mijn Oranje-Nassau IV.
  • Heerlen - Heerlerheide, particuliere mijn Oranje-Nassau III ;
  • Kerkrade, particuliere Domaniale mijn
  • Schaesberg - Gemeente Landgraaf, particuliere mijn Oranje-Nassau II;
  • Spekholzerheide - Gemeente Kerkrade, particuliere mijn Willem-Sophia;
  • Terwinselen - Gemeente Kerkrade, Staatsmijn Wilhelmina
  • Hoensbroek/Treebeek - Gemeente Heerlen, Staatsmijn Emma.


Textielfabrieken

Een plek waar stoommachines werden ingezet waren de textielfabrieken. Voor de industriële revolutie werd het meeste werk thuis gedaan. Voor boeren was het maken van textiel een bijverdienste. Ze werkten op spinnewielen of weefgetouwen. De hoeveelheid spullen die ze konden maken was niet erg groot. Dit veranderde door een aantal uitvindingen. De eerste uitvinding was de schietspoel (1733). Een schietspoel is een houten blok waarmee je de inslaggaren in de stof aan kunt brengen. De tweede uitvinding is de spinmachine (1764). De spinmachine kan van loze vezels snel sterke draden maken. De eeste spinmachine is de Spinning Jenny en is uitgevonden door James Hargreaves. In 1769 laat Richard Arkwright zijn spinmachines aandrijven door een waterrad. Hiermee is de eerste textielfabriek ontstaan. In 1789 wordt de weefmachine uitgevonden. De weefmachine wordt aangedreven door de stoommachine.

Textielfabrieken in Nederland

In Nederland stonden op verschillende plekken textielfabrieken. In Noord-Brabant (Tilburg) en Twente (Enschede, Borne, Almelo, Hengelo). In Tilburg werd vooral gewerkt met wol waarvan dekens werden gemaakt. In Twente was dat katoen. Veel van de katoenen stoffen werden verkocht aan Nederlands-Indië. In de negentiende eeuw stonden er in Twente zo’n 160 fabrieken. In 1940 werkte bijna 80 procent in de textielfabrieken. Nu werken er nog maar weinig mensen in textielfabrieken in Nederland. Fabrieken in het buitenland kunnen veel goedkoper de textiel maken. Dat betekende voor Nederland dat de mensen hierdoor werkloos raakten. Lees hier meer over de textielindustrie in Twente

Stoomtreinen

In Nederland reed op 20 september 1839 de eerste stoomtrein tussen Amsterdam en Haarlem. Daarna werd de lijn doorgetrokken van Amsterdam naar Rotterdam. In 1843 werd een tweede spoorlijn aangelegd: van Amsterdam naar Utrecht. Reizen met de trein zorgde ervoor dat mensen zich veel sneller konden verplaatsen dan daarvoor mogelijk was. Behalve mensen konden ook grondstoffen en producten sneller vervoerd worden. Dit was belangrijk voor de industriële revolutie.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Industriële_revolutie&oldid=112372"