Duits

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Under construction icon-red.svg Werk in uitvoering!
Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt.
Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren.
De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel.
Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken.
Under construction icon-red.svg
Dit artikel is nog niet af.
Bestand:DuitseTaal.png
Locatie van de Duitse taal. Donkerblauw zijn de plekken waar de taal officieel is. Lichtblauw zijn de plekken waar de minderheden Duits spreken.

Het Duits (Deutsch) is een West-Germaanse tak van de Germaanse talen. Het is de officiële taal van Duitsland, Oostenrijk en Liechtenstein, en een van de officiële talen van Zwitserland, Luxemburg, België (Oostkantons) en Italië (Zuid-Tirol). In onder meer Namibië (een vroegere Duitse kolonie) en landen van het voormalige Oostblok wordt het ook gesproken, maar zonder officiële erkenning.

Er zijn zo'n 110 miljoen mensen die het Duits als moedertaal hebben. Duits is daarmee de grootst gesproken moedertaal van Europa.

In Duitsland spreekt meer dan 95% Duits. In Oostenrijk spreekt 97% Duits. In Zwitserland spreekt 63,7% Duits. In België spreekt minder dan 1% Duits. Buiten deze vier landen spreekt men in Zuid-Tirol(Italië) 69,15% Duits en in Luxemburg spreekt men voor 77% Luxemburgs. Deze taal is sterk verwant aan het Duits.

Spelling

De ringel-s

Diakritische tekens

Grammatica

Zelfstandig naamwoord en lidwoorden

In het Duits zijn er net als in het Nederlands zelfstandige naamwoorden. Deze worden altijd met een hoofdletter geschreven, ook als het geen naam is. Namen zoals Deutschland (Duitsland) worden dus sowieso al met een hoofdletter geschreven, maar ook woorden als Kino (bioscoop) en See (meer) worden met een hoofdletter geschreven. Als een zelfstandig naamwoord geen naam is, moet er vaak een lidwoord voor. In het Nederlands hebben we de lidwoorden, de, een en het, maar in het Duits hebben de lidwoorden der, die en das. Alleen gebruik je ze iets anders. Der is voor mannelijke woorden, die is voor vrouwelijke woorden en das is voor onzijdige woorden.

Bij een paar woorden is het logisch wat erbij hoort. Zo is het der Mann, want een man is natuurlijk een mannelijk woord, en een moeder (die Mutter), is een vrouwelijk woord. Onzijdig betekend dat het geen vrouw of man is. Het is bijvoorbeeld das Kind, want een kind kan zowel een jongen als een meisje zijn. Bij andere woorden is het soms onduidelijk. Bijvoorbeeld een appel. Je zou denken dat een appel onzijdig is, maar het is een mannelijk woord (der Apfel). Daarom moet je eigenlijk als je geen Duits spreekt de lidwoorden erbij leren.

In het meervoud wordt altijd het lidwoord "die" gebruikt, dus de vrouwelijke vorm. Dit is altijd hetzelfde in meervoud. Het zelfstandig naamwoord veranderd ook als je het in meervoud neerzet, alleen zijn er wel wat uitzonderingen. Vaak is het zo als hierbeneden staat opgesomd:

  • Alle mannelijke zelfstandige naamwoorden krijgen een -e achter het woord en een Umlaut om de klemtoon. Een Umlaut is een trema, dus de twee puntjes bijv. op de I of de e.
  • Alle vrouwelijke zelfstandige naamwoorden krijgen een -n, of (als het nodig is) een -en, achter het woord. Als je het woord Frage (vraag) neemt veranderd het in Fragen (vragen), maar het woord Antwort (antwoord) veranderd in Antworten (antwoorden).
  • Alle onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen een -e achter het woord.

Onthoud wel dat alle woorden die eindigen op -chen of -lein niet veranderen. Ook mannelijke en onzijdige woorden, die eindigen op -en, -el of -er, veranderen niet van vorm.

Ook is er een Duitse vorm van het lidwoord een. Dit is in het Duits ein of eine. Bij mannelijke en onzijdige woorden gebruik je ein en bij vrouwelijke woorden gebruik je eine.

Persoonsvormen

In het Nederlands hebben qua persoonsvormen, ik, jij, hij, zij (enkelvoud en meervoud), het, wij, u en hun. In het Duits zijn precies dezelfde personen, alleen heten ze anders:

  • Ik is in het Duits ich
  • Jij is in het Duits du
  • Hij is in het Duits er
  • Zij (enkelvoud) is in het Duits sie
  • Het is in het Duits es
  • wij is in het Duits wir
  • Zij (meervoud) is in het Duits sie
  • hun is in het Duits Ihr
  • U is in het Duits Sie (altijd geschreven in deze vorm geschreven met hoofdletter!)

Werkwoorden

In het Duits zijn er ook werkwoorden. De meeste werkwoorden gaan op dezelfde manier. Hiervoor gebruik in het Nederlands 't Kofschip, maar in het Duits kun je helemaal afleiden van één werkwoord wohnen (wonen). Als je dit rijtje uit je hoofd kent, hoef je alleen maar het voorste stukje te vervangen door het werkwoord wat je wilt. Als eerste heb je het hele werkwoord nodig, bijv. kaufen (kopen). Hier haal je de -en van af en vervang je door een uitgang (een soort van lettergreep) hieronder uit de tabel. Let wel op dat je de juiste vorm hebt! Hieronder staat het in een tabel:

Vorm Wohnen Uitgang
Ich (ik) wohne -e
Du (jij) wohnst -st
Er (hij), sie (zij, in enkelvoud) en es (het) wohnt -t
Wir (wij) wohnen -en
Ihr (hun) wohnt -t
sie (zij, in meervoud) wohnen -en
Sie (u) wohnen -en

De bekendste werkwoorden hebben vaak een eigen vorm. Zo hebben haben (hebben), sein, (zijn), werden (worden, maar ook zullen) een eigen vorm, die je apart uit je hoofd moet leren.

In het Duits is er daarnaast nog een voltooid deelwoord. Deze werkt vaak zo, je haalt de -en van het werkwoord af. Voor het woord zet je ge- en erachter zet je een -t. Als er voor die -t een d, t, n of m staat is het in plaat van -t een -et. Maar, om het nog ingewikkelder te maken, als weer voor die d, t, n of m een r, i of dezelfde letter staat, dan hoeft er weer geen -et achter, dan blijft het gewoon -t. Ook kunnen sommige werkwoorden eindigen op -en, bijv. gefallen (gevallen) of gewesen (geweest). Woorden die beginnen met ver- hoeven geen ge-, dan blijft de ver- gewoon staan. Daarnaast is er nog een uitzondering dat bepaalde woorden geen ge- voorop krijgen.

Naamvallen

Het Duits onderscheidt zich van andere West-Germaanse talen door het actief gebruik van naamvallen. Naamvallen gebruik je bij lidwoorden (dus der, die en das) en persoonlijke voornaamwoorden (haar, zijn, onze). Ook ein (een) en keine (geen) veranderen per naamval, maar dit gaat op dezelfde manier als de persoonlijke voornaamwoorden. In het Duits zijn er vier naamvallen. De eerste naamval (ookwel nominatief genoemd) is het makkelijkste. Daarnaast is er nog de tweede naamval (genitief), de derde naamval (datief) en de vierde naamval (accusatief). Hieronder staat een tabel met wat er precies veranderd bij de lidwoorden. Om te weten welke naamval je nodig hebt, moet je de zin eerst ontleden (dus wat is het onderwerp, het lijdend voorwerp, ect.). Meer hierover staat onder de tabel.

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
eerste naamval der die das die
tweede naamval des der des der
derde naamval dem der dem den
vierde naamval den die das die

De eerste naamval wordt het meeste gebruikt en wordt vaak al standaard geleerd. Dit gebruik je bij het onderwerp in de zin. De vierde naamval gebruik je bij het lijdend voorwerp in de zin. De derde naamval gebruik je bij het meewerkend voorwerp en de tweede naamval gebruik je om uit te drukken wie de bezitter is. De tweede naamval wordt haast nooit gebruikt.

De tabel voor persoonlijke voornaam worden (en een en geen). Hier staan de vormen aangegeven met ein (een) en kein (geen, alleen bij de meervoudsvormen). Andere persoonlijke voornaamwoorden (mijn, zijn, haar, onze, hun, uw, ect.) gaan op precies dezelfde manier, alleen moet je de vorm wel vervangen!

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
eerste naamval ein eine ein keine
tweede naamval eines einer eines keiner
derde naamval einem einer einem keinen
vierde naamval einen eine ein keine

De manier waarop je het gebruikt gaat precies hetzelfde als bij de lidwoorden.

Trappen van vergelijking

De trappen van vergelijking zijn er ook in het Duits. Je hebt drie trappen; de stellende trap (groot), de vergrotende trap (groter) en de overtreffende trap (grootst). Om het te gebruiken, heb je eerst een bijvoeglijk naamwoord nodig. Voor het voorbeeld wordt het wordt schön, wat mooi betekend:

  • Stellende trap: Het bijvoeglijk naamwoord blijft dan hetzelfde, dus het blijft schön.
  • Vergrotende trap: Achter het bijvoeglijk naamwoord komt "-er" te staan, dus het wordt schöner (mooier).
  • Overtreffende trap: Achter het bijvoeglijk naamwoord komt "-st" te staan, dus het wordt schönst (mooist). Alleen als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -t, wordt het "-est". Dit is om tongbrekers te voorkomen. Als een woord eindigd op een -s of een -ß, komt er alleen een "-t" achter te staan.

De woorden gut (goed), viel (veel) en gern (graag) zijn een uitzondering met eigen vormen, net als in het Nederlands:

  • Gut wordt gut (goed) - besser (beter) - best (best)
  • Viel wordt viel (veel) - mehr (meer) - meist (meest)
  • gern wordt gern (graag) - lieber (liever) - liebst (liefst)

Daarnaast mag in plaats van weiniger (minder) ook minder worden gebruikt.

Duitse woorden & zinnetjes

Nederlands Duits Uitspraak
één eins ains
twee zwei tswai
drie drei drai
Ik heet ... Ich heiße ... Iehg haise
Ik ben ... Ich bin ... Iehg bin
Ik ben .. jaar oud Ich bin ... Jahre alt Iehg bin ... jaahre ahlt
Ik woon in ... Ich wohne in Iehhg weune in ...
jij du doe
U Sie (altijd met hoofdletter) zie

Getallen

De taal Duits

In Europa

Buiten Europa

Dialecten

Duitse woorden in het Nederlands

Hieronder vindt een korte lijst van de bekendste Duitse woorden in het Nederlands


 
Germaanse talen

Noord-Germaanse Talen: Deens · Zweeds · Noors · IJslands · Faeröers
West-Germaanse Talen: Afrikaans · Duits · Engels · Nederlands · Fries · Luxemburgs · Jiddisch

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Duits&oldid=412160"