Vrijheid van onderwijs
Vrijheid van onderwijs betekent dat burgers vrij zijn om een eigen school op te richten. Voor ouders betekent dat dat zij mogen kiezen naar welke school zij hun kind sturen. Hierbij hebben zij de keuze uit openbaar onderwijs (in België officieel onderwijs), bijzonder onderwijs (in België vrij onderwijs) en thuisonderwijs. Openbaar onderwijs is heeft geen religieuze of alternatieve onderwijskundige inslag. Bijzonder onderwijs heeft dat wel. Onder die groep vallen onder andere protestante, katholieke, joodse en islamitische scholen, maar ook bijv. montessorionderwijs en daltononderwijs.
In Nederland en België is de vrijheid van onderwijs vastgelegd in de grondwet. In de Nederlandse grondwet staat dat in artikel 23 en in de Belgische grondwet in artikel 24. In beide landen is het zo geregeld dat de overheid ook steun geeft aan bijzonder onderwijs. In andere landen is er geen of een beperkte vrijheid van onderwijs (zoals in Frankrijk) of is die niet vastgelegd (zoals in de Verenigde Staten).
De vrijheid van onderwijs moet niet verward worden met het "recht op onderwijs". Met recht op onderwijs wordt bedoeld dat een persoon onderwijs mag volgen.
Betekenis
Vrijheid van onderwijs betekent dat iedereen het recht heeft om een eigen school op te richten. Die vrijheid is bedacht voor mensen die het oneens zijn met de bestaande scholen in hun regio. Hiervoor kunnen verschillende redenen zijn. Zo kunnen er geen scholen zijn die passen bij de religie of levensbeschouwing van de persoon. Ook kan de persoon andere ideeën over de manier van lesgeven hebben. Een persoon mag niet zomaar een eigen school oprichten. Men moet voldoen aan een aantal regels en "bekwaam" bevonden worden.
Voor ouders en opvoeders betekent de vrijheid van onderwijs dat zij keuzevrijheid hebben. Zij mogen beslissen naar welke school hun kind gaat. Bijvoorbeeld: katholieke ouders mogen beslissen dat hun kind naar een katholieke basisschool gaat.
De overheid blijft toezicht houden op al het onderwijs. Zo controleert de overheid de kwaliteit van scholen en of er geen misstanden zijn. Ook stelt de overheid een lijst op met onderwerpen die op school behandeld moeten worden. Scholen kunnen zelf meer onderwerpen geven en soms ook een eigen invulling geven aan die onderwerpen.
In Nederland
Geschiedenis
In Nederland was onderwijs oorspronkelijk geen taak van de overheid. Veel scholen werden door de kerk betaald en hadden een christelijk karakter. Rijke mensen konden hun kinderen naar een privéschool sturen. In 1806 werd de eerste onderwijswet doorgevoerd. Scholen kregen hierdoor een algemeen christelijk karakter. Toch richtte godsdienst zich vooral op moraal en geschiedenis. Voornamelijk protestanten verzetten zich tegen die wet. Zij vonden dat ook christelijke dogma's onderwezen moesten worden. In 1830 werd godsdienst als vak verboden.
Na de grondwetsherziening van 1848 kwam er vrijheid van onderwijs. Burgers mochten zelf scholen oprichten, maar moesten wel bekwaam zijn en de overheid moest ze controleren. Publieke scholen waren een taak van de overheid en kregen subsidie. Bijzondere scholen waren geen taak van de overheid en kregen geen subsidie. Ook moest de overheid voldoende publieke scholen voorzien in heel het land. Tussen 1840 en 1920 woedde in Nederland de zogeheten schoolstrijd. Katholieken en protestanten vonden dat ook katholieke en protestantse scholen subsidie moesten krijgen. Ouders die hun kinderen naar een bijzondere school stuurden, moesten de kosten namelijk zelf betalen. Wanneer zij hun kinderen naar een openbare school stuurden, hoefden zij dat niet. Desondanks ging een deel van hun belastinggeld wel naar het openbaar onderwijs in beide gevallen. De protestanten en katholieken wilden daarom dat zowel bijzonder als openbaar onderwijs subsidie van de overheid kreeg. Hierdoor zouden ouders vrije keuze hebben, omdat zij in beide gevallen geen kosten hoefden te betalen. De liberalen (en later de socialisten) waren hier tegen, omdat zij voorstander waren van een sterke scheiding tussen kerk en staat.
In 1917 werd de schoolstrijd beëindigd door een nieuwe grondwetswijziging. De overheid moest zowel bijzonder als openbaar onderwijs subsidie geven. Hierdoor hoefden ouders geen geld meer te betalen voor bijzondere scholen. Oorspronkelijk had dat enkel betrekking op basisscholen en middelbare scholen. Sinds 1972 geldt het artikel ook voor hoger onderwijs en autorijscholen.
Artikel
In Nederland staat de vrijheid van onderwijs vastgelegd in artikel 23. Hierin staat het volgende (in simpel taalgebruik):
- Het onderwijs is een taak van de overheid.
- Mensen mogen onderwijs vrij geven. Zij mogen dus zelf scholen oprichten. De overheid moet hen wel controleren. Ook moeten zij bekwaam zijn en zich zedelijk (naar behoren) gedragen.
- Het openbaar onderwijs wordt per wet geregeld. Hierbij is er respect voor de religie en levensbeschouwing van de leerling.
- In iedere gemeente zijn er voldoende openbare basisscholen. Wanneer dat niet het geval is, moet de overheid alternatieven regelen (zoals schoolbussen).
- De eisen voor deugdelijkheid worden per wet geregeld. De vrijheid van onderwijs voor bijzondere scholen wordt hierbij gewaarborgd.
- Voor bijzondere scholen die met belastinggeld betaald worden, gelden dezelfde regels. Hierbij wordt de vrijheid van onderwijs gewaarborgd.
- Ieder jaar brengt de regering verslag uit aan het parlement.
In praktijk
In praktijk betekent dat dat bijzondere en openbare scholen op gelijke voet staan. Ouders mogen zelf kiezen naar welke school zij hun kind sturen. Ook mogen scholen zelf een invulling geven aan het onderwijs. Wel bestaat er een lijst met onderwerpen die scholen sowieso moeten behandelen. Ook maakt de inspectie gebruik van een lijst met kwaliteitseisen. Een bijzondere basisschool kan bijvoorbeeld niet besluiten om geen rekenen te geven. Wel kan een bijzondere school lesmateriaal gebruiken die past bij hun levensbeschouwing. Zo kan een islamitische basisschool boeken gebruiken waarin staat dat Allah de mens creëerde. De onderwijsinspectie kan niet zeggen dat dat fout is. Naast de religieuze verklaring voor de wereld geven bijzondere scholen ook les in de wetenschappelijke verklaring voor de wereld. Dat betekent dat zowel het religieuze scheppingsverhaal als de evolutietheorie behandeld worden.
Bijzondere scholen mogen leerlingen weigeren als hun ouders niet een verklaring ondertekenen. Dat betekent dat de ouders het niet perse eens moeten zijn met de inslag van de school. Wel beloven zij om die inslag niet tegen te werken. Als ouders besluiten die verklaring niet te tekenen of niet respecteren, mag de school de leerling weigeren. Openbare scholen gebeurt dat niet. Hier zijn geen verklaringen.
Bij bijzondere scholen kan het religieuze karakter erg verschillen. Sommige bijzondere scholen hebben een zeer los religieus karakter. Vaak hebben zij daarom geen verklaringen en behandelen ook andere religies (soms vanuit hun perspectief). Andere bijzondere scholen hebben juist een zeer streng religieus karakter. Zij hebben wel verklaringen en behandelen enkel hun eigen religie.
In het verleden mochten ouders hun kinderen thuis lesgeven als er geen school in de regio was die paste bij hun visie. In 2020 werd die regel echter afgeschaft. Ouders mogen wel proberen een eigen school op te richten die wel bij hun visie past.
Discussie
Sinds 2003 is in de Nederlandse politiek een discussie aan de gang over de vrijheid van onderwijs. Die discussie gaat over islamitische scholen en reformatorische (streng-protestantse) scholen. Islamitisch onderwijs zou volgens critici kinderen waarden bijbrengen die integratie en inburgering in de weg zitten. Kinderen zouden niet genoeg in contact komen met de Nederlandse cultuur, waardoor minderheden minder goed integreren. Andere critici hebben zowel kritiek op islamitische als op reformatorische scholen voor de manier waarop gelijkheid tussen man en vrouw en onderwerpen als homoseksualiteit en transgenderisme besproken wordt. Die visie zou volgens de critici niet passen bij de Nederlandse normen en waarden.
Doorheen de jaren zijn er verschillende voorstellen geweest om de vrijheid van onderwijs aan te passen. Zo willen zij de oprichting van nieuwe bijzondere scholen beperken of de toelatingsvrijheid afschaffen. Dat ligt erg gevoelig, omdat het om een grondrecht gaat. Voornamelijk confessionele partijen verzetten zich tegen de aanpassing, terwijl seculiere partijen juist vaak voorstander van aanpassing zijn. De volgende partijen vinden dat de vrijheid van onderwijs aangepast moet worden: GroenLinks-PvdA, VVD, D66, SP en Partij voor de Dieren (PvdD). De grootste tegenstanders zijn het CDA, de ChristenUnie, DENK, de BBB en de SGP. Andere partijen willen juist dat er enkel beperkingen komen voor islamitische scholen zoals de PVV en JA21.
In België
Geschiedenis
In België had het onderwijs oorspronkelijk een katholiek karakter. De Rooms-Katholieke Kerk verzorgde van oudsher het onderwijs in België. Na de onafhankelijkheid in 1830 werd de vrijheid van onderwijs in de grondwet geschreven. Omdat de meeste scholen in België katholiek waren, bleef die katholieke signatuur bestaan. Dat veranderde in 1879 onder de liberale premier Walthère Frère-Orban. Het officiële onderwijs kreeg toen een neutraal karakter. Frère-Orban wilde religie helemaal uit de scholen verdrijven, wat woede wekte bij de katholieken. In 1884 moest de premier zwichten voor die druk. Uiteindelijk verdween het inschrijvingsgeld voor basisonderwijs in 1914.
In 1950 brak een nieuwe schoolstrijd los. De socialistische onderwijsminister Leo Collard wilde toen de vrijheid van katholieke scholen beperken. In 1958 leidde tot grote demonstraties op straat. Op 20 november 1958 werd het Schoolpact gesloten. De christendemocraten, liberalen en socialisten kwamen toen tot een compromis. Die compromis maakte een einde aan de schoolstrijd. Sindsdien heerst de zogeheten schoolvrede.
Grondwet
In de Belgische grondwet staat de vrijheid van onderwijs vastgelegd onder artikel 24. In eenvoudig Nederlands staat hierin het volgende:
- Het onderwijs is vrij. De gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor het onderwijs. Zij richten neutraal (officieel) onderwijs op. Officiële scholen moeten respect hebben voor verschillende religies, ideologieën en levensbeschouwingen. Daarnaast mogen besturen scholen oprichten met een erkende religieuze leer of een niet-confessionele leer (oftewel een andere onderwijskundige visie).
- Iedereen heeft recht op onderwijs. Onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht.
- Alle leerlingen, ouders en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet.
- De oprichting, financiering en erkenning van scholen wordt geregeld via de wet.
In de praktijk
In België is het onderwijs geregeld via onderwijsnetten. Iedere school behoort tot zo'n net. In België maakt men onderscheid tussen:
- Officieel onderwijs, bestaande uit:
- Gemeenschapsonderwijs: dat zijn neutrale scholen die door de gemeenschapsoverheid betaald worden. In Vlaanderen wordt dat geregeld door GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
- Provinciaal onderwijs: dat zijn neutrale scholen die door de provincies opgericht zijn. Zij worden betaald door de gemeenschappen, afhankelijk van de taal.
- Gemeentelijk onderwijs: dat zijn neutrale scholen die door een of meerdere gemeenten opgericht zijn. Ook zij worden door de gemeenschappen betaald, afhankelijk van de taal.
- Vrij onderwijs: dat zijn scholen met een religieuze of andere onderwijskundige grondslag. Die kunnen weer verdeeld worden in:
- Confessioneel vrij onderwijs: dat zijn scholen met een religieuze inslag, zoals katholieke, protestantse, joodse of islamitische scholen.
- Niet-confessioneel vrij onderwijs: dat zijn scholen met een andere onderwijskundige grondslag, zoals steinerscholen en freinetscholen.
Op beide soorten scholen bestaat het vak godsdienst of levensbeschouwing. Op het officieel onderwijs mogen de ouders zelf kiezen welke levensbeschouwelijke lessen ze leren. Hierbij hebben zij de keuze uit het Rooms-katholicisme, het protestantisme, de Oosters-Orthodoxe Kerk, de Anglicaanse Kerk, het jodendom, de islam of niet-confessionele zedenleer (een soort van atheïstische filosofie). Op het vrij onderwijs bestaat die keuze niet. Het vak godsdienst is in lijn met de school zelf.
In Vlaanderen volgt ongeveer 70% van de leerlingen onderwijs aan een katholieke school. In Wallonië is dat 50%. Binnen vrij onderwijs zijn er grote verschillen in hoe met religie wordt omgegaan. Sommige vrije scholen zijn erg los op het vlak van religie, terwijl anderen juist erg streng zijn.
Discussie
Ook in de Belgische politiek is een discussie over de vrijheid van onderwijs. Die discussie richt zich op de financiering, neutraliteit en islamitische scholen. Seculiere partijen als Groen en PVDA-PTB vinden dat publiek geld vooral naar officiële scholen zouden moeten gaan. Partijen als CD&V zijn juist voorstander van het huidige systeem.
Een andere discussie is het gebruik van religieuze symbolen op scholen. Sinds 2009 is het (zichtbaar) dragen van religieuze symbolen (zoals een hoofddoek, keppeltje of ketting met kruis) verboden op het Vlaamse gemeenschapsonderwijs en sommige gemeentelijke scholen. Volgens liberale partijen als Open VLD en N-VA is dat nodig om de neutraliteit van het officieel onderwijs te waarborgen. Linkse partijen als PVDA-PTB, Groen en Vooruit zien dat echter als vorm van discriminatie.
Daarnaast richt een deel van de discussie zich op islamitische scholen. Sommige critici vinden dat die scholen onderwerpen als homoseksualiteit en gelijkheid voor man en vrouw slecht behandelen. Onder andere Vlaams Belang en N-VA pleiten voor meer controle op die groep scholen.
In andere landen
De vrijheid van onderwijs verschilt per land en soms zelfs per regio. Om een beeld te geven worden hier twee landen besproken: Frankrijk en de Verenigde Staten.
In Verenigde Staten staat de vrijheid van onderwijs niet expliciet in de grondwet. Toch staat de vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid wel in de grondwet. Er bestaat daarom discussie of de grondwet toch vrijheid van onderwijs beschermd. De Amerikaanse scholen die door de overheid betaald worden zijn openbare scholen. Die scholen hebben geen religieuze inslag en behandelen verschillende religies. Scholen kunnen geen leerlingen weigeren op basis van hun religie. Ook kunnen zij geen religieuze symbolen weigeren zolang dat niet verstorend of onveilig is. Religieuze clubs mogen na schooltijd gebruikmaken van schoolvoorzieningen. Ook kunnen leerlingen in sommige gevallen uitzonderingen aanvragen om religieuze of levensbeschouwelijke gronde.
In sommige Amerikaanse staten zijn scholen wel verplicht om les te geven over de Bijbel en zelfs om een Bijbel in de klas te hebben. Dat is vooral een recente ontwikkeling in staten die door de Republikeinse Partij geleid worden. In de Verenigde Staten zijn ook bijzondere scholen, maar die worden niet door de overheid betaald. Dat zijn altijd privéscholen. In Republikeinse staten bestaat soms de school voucher. Ouders kunnen dan overheidsgeld gebruiken om hun kind in te schrijven bij zo'n privéschool. Dat is grondwettelijk, zolang het neutraal is.
In Frankrijk is een zeer strikte scheiding tussen kerk en staat. De meeste scholen in Frankrijk zijn daarom openbaar, terwijl bijzondere scholen privéscholen zijn. Sommige van die scholen krijgen wel subsidie, maar andere juist niet. Op openbare scholen zijn religieuze symbolen verboden. Een leerling mag dus geen hoofddoek of keppeltje dragen. Op bijzondere privéscholen is dat wel toegestaan.